Dictee 2015

Ik komp gewoon out Rottûhdam

Keije dâ nie horih dan?

Rotjeknor, 10 december 2015

Het is vast en zeker alweer effe geleje dat je in Algemeen Beschaafd Rottûhdams hep geschreven. Daarom dit dictee over ons Rotjeknor. Groos en lekker gemakkeluk gekleed in mijn campingsmoking en op bordeelsluipers banjer ik langs perron nul. Een bietskommer gebloemkoold met een kanenbraaier aan zijn zij kwam op mij af. Toen die bietser zijn broodmolen open deed, zag ik een fietsenrek waarmee hij nodig naar de smoelensmid most gaan. Helaas was ik blut en kon ik hem alleen doekoe voor de kinderwage geven.

Daarna hollepoepte ik met lijn 2 naar de Ouwe Binnenweg. Hier had ik nog als koter gewoond, voordat de moffen een bom op ons huis pleurden. Ik pikte een straatje richting de koopgoot en liep daar jut en jul tegen het lijf. Zij, een gratenbaal met een koppie koperdraad, en hij, een lulletje rozenwater met luizenladders, liepen te zeiken over de fokpremie die ze met sint-salarius krijgen voor hun overschietertje, die in hullie larvenbak lag.

Bij Jan Gat angekomme ging ik op een terrassie zitte en bestelde ik een bakkie pleur met mellek. Dat luiewijve bocht was niet te zuipe en een roerijzer kon er niet van af. Maar ach, wat mot je? Nadat ik de tyfuszooi, dat meer naar uilenzeik dan naar negerzweet smaakte, had afgerekend ging ik pleitheine naar de mart.

Ter hoogte van de vette yuppenhal zag ik een knolsmeris en een jut staan kijken of ze een jatmoos konden vangen. Het waren lekkere kalletjes met een knalijzer. Ik dacht: “met zo’n mokkeltje mot je ech geen mot krijgen”. Via het Blaakse Bos en het Witte Huis ging ik verder over rooie Willem naar de boerenzij. Op de Stieltjeskade tussen het moordenaartje en de Waslijn zaten een paar gabbers op een parlevinker en na hun vijfpik voer ik met de havenartiesten Arie en Eppo onder de Zwaan door tot aan de voet van de hoerenloper. Daar klommen Arie en ik op de wallekant. Arie wilde zich namelijk het apelazurus bonken met één van de duiven op de Kaap.

Terwijl Arie aan het pennen was met een sleuf met een groot bos hout voor haar deur, hachelde ik in Rooie Sien met een kutje cola een kapsalon en slikte ik iets van de pilledraaier voordat ik met de tro onder de Maas doorging naar de Zinksnijer om daar een trammetje terug te piepen naar Delta.

Naar een tekst van Nico Sannes, een van de samenstellers van het Rotterdams Woordenboek.